Zal de duur van detentie “zo kort mogelijk” zijn?
De wet voorziet dat detentie van gezinnen met minderjarige kinderen toegestaan is voor “een zo kort mogelijke periode” of voor “een beperkte duur”[1]. Dit idee van korte duur wordt echter niet nader omschreven in de wet.
De enige duur die wettelijk bepaald is, betreft de detentie van geïsoleerde volwassenen zonder wettig verblijf (bv., twee maanden, die tot vijf maanden verlengd kunnen worden). Aangezien een korte detentieperiode voor gezinnen niet in de wet vastgelegd is, zou in de praktijk dezelfde detentieperiode toegepast kunnen worden op gezinnen met kinderen.
De Staatssecretaris voor Asiel en Migratie stelt dat het de bedoeling is om de “gesloten gezinsunits” uitsluitend als ultiem middel te gebruiken (zie bv. algemene beleidsnota). De gezinnen zouden in eerste instantie de mogelijkheid krijgen om vrijwillig te vertrekken, vervolgens zouden ze worden ondergebracht in een terugkeerwoning en pas daarna, als sanctie, in het nieuwe gesloten centrum met het oog op hun gedwongen verwijdering.
Het Platform Kinderen op de vlucht kan niet voorzien hoe lang de vasthoudingen in het nieuwe gesloten centrum in de praktijk zullen duren. Wij zijn echter ongerust dat de vasthoudingen langer dan enkele uren of dagen gaan duren. De detentie in de terugkeerwoningen is, volgens hetzelfde wettelijke kader, ook “voor een zo kort mogelijke periode”. In 2015 was de gemiddelde verblijfsduur in de terugkeerwoningen 26 dagen[2].
Tot slot benadrukt het Platform dat zelfs zeer korte detentieperiodes een nefaste impact hebben op kinderen en dat wij dus altijd tegen de detentie van kinderen zijn.
Volgens de wet van 1980 kunnen mensen vastgehouden worden voor de periode die strikt noodzakelijk is voor de uitvoering van de verwijderingsmaatregel, beperkt tot 2 maanden. De Dienst Vreemdelingenzaken (DVZ) kan de vasthouding echter telkens met 2 maand verlengen indien:
- de nodige stappen met het oog op de verwijdering genomen werden binnen 7 werkdagen na de vasthouding;
- de nodige stappen met het oog op de verwijdering voortgezet worden met de vereiste zorgvuldigheid;
- of de effectieve verwijdering binnen een redelijke termijn nog steeds mogelijk is.
De eerste verlenging mag bevolen worden door de DVZ, maar vanaf de tweede verlenging kan de beslissing alleen door de bevoegde minister genomen worden. De minister dient in dat geval bij de raadkamer een verzoekschrift in om over de wettigheid van de verlenging een uitspraak te bekomen. Als de verlenging onwettig wordt bevonden, moet het gezin in vrijheid worden gesteld. De vrijheidsberoving mag maximum 5 maanden duren.
Wanneer het gaat om een vasthouding van een zogenaamd 'Dublin-gezin', mag dit slechts voor de duur die strikt noodzakelijk is voor het onderzoek in het land dat verantwoordelijk is voor de behandeling van de asielaanvraag. De duur mag in principe niet langer zijn dan één maand. Wanneer het een complex dossier betreft, mag DVZ de aanhouding met één maand verlengen.[3]
[1] Artikel 74/9 van de wet van 15 december 1980 betreffende de toegang tot het grondgebied, het verblijf, de vestiging en de verwijdering van vreemdelingen.
[2] Parlementaire vraag van mevrouw Monica de Coninck aan de staatssecretaris voor Asiel en Migratie, over “de detentie van migrantenkinderen” (nr. 12965, d.d. 19.07.2016)
[3] Deze termijnen in de Belgische wetgeving zijn niet conform de Dublin-verordering. De Dublin-verordering bepaalt dat een Lidstaat één maand heeft om de overdracht van een persoon aan te vragen, met een termijn van twee weken voor de andere Lidstaat om te antwoorden, en vervolgens zes weken - vanaf de expliciete of impliciete aanvaarding van de overdracht - voor deze Lidstaat om de overdracht uit te voeren.)